Isaiah 8

1Verder zeide de Heere tot mij: Neem u een grote rol, en schrijf daarop met eens mensen griffel: Haastende tot den roof, is hij spoedig tot den buit!
 rol, Van het woord rol zie de aantekening Ezr 6:2 ; zie ook Isa 34:4 , en vergelijk Hab 2:2 ; Rev 5:1 .
,
 met eens mensen griffel Dat is, met een schrift, hetwelk een ieder kan lezen, of naar de wijze, die in het gebruik is, of naar den algemenen stijl of gewoonte.
,
 Haastende Anders: belangende MAHER SCHALAL CHAS BAZ, dat is, aangaande zulks als de naam, dien gij uw jongen zoon, als hij zal geboren zijn, geven zult, betekent.
,
 spoedig De zin is: De koning van Assyrië zal haast komen, en hij zal de Syriërs en de Israëlieten beroven. Zie de vervullling dezer profetie 2Ki 16:9 . De zaak, die de naam van den zoon des profeets Jesaja beduidt, wordt hier gesteld.
2Toen nam ik mij getrouwe getuigen, Uria, den priester, en Zacharia, den zoon van Jeberechja.
 getrouwe Of, geloofwaardige getuigen. Hebreeuws, ik deed mij betuigen getrouwe getuigen; vergelijk Jer 32:10 ; dat is, zodanige mannen, die getuigen kunnen dat de profeet deze profetie gedaan had, opdat het hierna niemand zou kunnen loochenen of in twijfel trekken.
,
 den zoon van Jeberechja Dit wordt hier bijgevoegd tot onderscheiding van verscheidene andere personen van aanzien, die ook dezen naam gehad hebben; gelijk te zien is 2Ki 14:29 , en 2Ch 24:20 , en 2Ch 26:5 , en Ezr 5:1 , en Ezr 6:14 ; Luk 1:5 , Luk 1:67 .
3En ik was tot de profetesse genaderd, die werd zwanger, en baarde een zoon; en de Heere zeide tot mij: Noem zijn naam MAHER-SCHALAL, CHAZBAZ.
 de profetesse Dat is, tot mijne huisvrouw, aldus genoemd vanwege het ambt van haren man. Of, omdat zij mede ene profetes was.
,
 genaderd, Dat is, in de slaapkamer gegaan. Hiermede wordt eerbaarlijk te kennen gegeven de bijslaap van den profeet met zijne huisvrouw.
,
  MAHER-SCHALAL, CHAZ-BAZ Zie boven vs.1.
4Want eer dat knechtje zal kunnen roepen: Mijn vader! of, mijn moeder! zal men den rijkdom van Damaskus, en den buit van Samaria dragen voor het aangezicht van den koning van Assur.
 dat knechtje Of, dezen jongen, te weten de jongste zoon van den profeet, vs.3.
,
 zal kunnen roepen Dat is, in korten tijd, want als de kinderen een jaar of twee oud zijn, zo roepen zij met gebroken woorden hun vader en moeder. Samaria en Syrië zijn door de Assyriërs, een jaar of twee na deze profetie, overheerd en verwoest geweest.
,
 Damaskus, Damaskus was de hoofdstad van Syrië, boven Isa 7:8 .
,
 den buit Merk wel dat de profeet hier zegt dat de koning van Assyrië den buit van Samaria zou wegnemen, maar hij zegt niet dat hij de stad zou innemen. Zie 2Ki 15:29 , en 2Ki 16:9 .
,
  Samaria Samaria was de hoofdstad van het koninkrijk van Israël, boven Isa 7:9 .
,
 voor het aangezicht Dat is, in zijne tegenwoordigheid en tot zijn best.
5En de Heere sprak nog verder tot mij, zeggende:
 de HEERE Hebreeuws, de Heere voer voort tot mij te spreken.
6Dewijl dit volk veracht de wateren van Siloa, die zachtjes gaan, en er vreugde is bij Rezin en den zoon van Remalia;
 Dewijl Alsof hij zeide: Omdat dit volk veracht de belofte der goddelijke hulp tegen die beide koningen [van wie boven Isa 7 gesproken is] en zich liever op de grote macht van Assyrië wil verlaten, zich inbeeldende dat de hulp, die Ik hun beloofd heb, maar een klein beekje is, gelijk de beek Siloa, maar dat de hulp der Assyriërs is als een geweldige stroom; zo zal Ik hen door de Assyriërs plagen en verderven, gelijk in vs.7 gezegd wordt.
,
 dit volk Te weten het Joodse volk, of immers een groot deel van hetzelve; te weten die den woorden Gods geen geloof geven. Want onder dit volk waren nog enige vromen en godzaligen, die de Heere zijne leerjongeren noemt, onder vs.16.
,
 de watere Dit was een waterbeek te Jeruzalem, waar een fontein uitsproot. Zie Psa 46:5 , en Joh 9:7 .
,
 die zachtjes gaan, Zie de aantekening Neh 2:13 .
,
 er vreugde is Dat is, middelerwijl dat deze beide koningen vrolijk zijn, de vaste hoop hebbende dat zij het Joodse land zullen overweldigen; zo zie, enz. gelijk volgt vs.7.
7Daarom ziet, zo zal de Heere over hen doen opkomen die sterke en geweldige wateren der rivier, den koning van Assyrië en al zijn heerlijkheid; en hij zal opkomen over al zijn stromen, en gaan over al zijn oevers;
 over hen Te weten over de ongelovige Joden, zie vs.6.
,
 die sterke Te weten de wateren van de rivier Eufraat. Dit is ene tegenstelling tegen de wateren van Siloa, vs.6.
,
 al zijn heerlijkheid; Dat is, al zijn voortreffelijke vorsten en krijgsoversten met hun onderhebbend volk, waar de koning van Assyrië van roemt; Isa 10:8 , Isa 10:13 .
,
 hij zal opkomen Dat is, hij zal zich verheffen, te weten Sanherib, de koning van Assyrië, van wien de profeet hier spreekt als van een grote rivier. Anders: zij zal opkomen, te weten de rivier.
,
  zijn stromen . . . zijn oevers Te weten het volk, of hunne, te weten volkeren.
8En hij zal doortrekken in Juda, hij zal het overstromen, en er doorgaan, hij zal tot aan den hals reiken; en de uitstrekkingen zijner vleugelen zullen vervullen de breedte uws lands, o Immanuël!
 doortrekken Hebreeuws, veranderen; te weten van plaats.
,
 in Juda, Dat is, door het Joodse land.
,
 het Te weten het Joodse land.
,
 overstromen, Dat is, hij zal alle vaste steden in Juda zo haastelijk overvallen en innemen, alsof zijn leger een waterstroom ware. Zie de volvoering door Sanherib ten tijde van Hizkia, 2Ki 18 .
,
 tot aan den hals Dat is, totdat hij de hoofdstad, te weten Jeruzalem, belegere en benauwe. Zie 2Ki 18:17 . Doch men kan dit ook verstaan gesproken te zijn van den uitersten nood waarin de Joden vervallen zouden, alzo namelijk dat er weinig aan ontbreken zou, of zij zouden altegaar verloren gaan.
,
 de uitstrekkingen Dat is, de verscheidene delen van zijn leger. Men noemt nog heden ten dage vleugels de delen der legers.
,
  o Immanuël Of, o Gij God, die met ons zijt; aldus wordt Christus de Zoon Gods genoemd, die het hoofd zijner kerk is, welke te dien tijde in het land van Juda was. Zie boven Isa 7:14 .
9Vergezelt u te zamen, gij volken! doch wordt verbroken; en neemt ter ore, allen gij, die in verre landen zijt, omgordt u, doch wordt verbroken; omgordt u, doch wordt verbroken!
 Vergezelt Dit is ene aanspraak tot den koning van Assyrië en de andere natiën, die zich met hem tegen de Joden, of de kerk Gods, doch inzonderheid tegen de stad Jeruzalem verbonden hadden; tegelijk is het ene voorzegging tot troost der vromen, dat de Assyriërs Jeruzalem wel zouden willen belegeren, maar dat zij die stad en het koninkrijk van Juda niet zouden overweldigen, gelijk zij voorgenomen hadden, maar dat zij met schande daarvan zouden moeten trekken. Het is een heilige ironie, of bespotting, alsook in vs.10. Zie de vervulling dezer profetie 2Ki 19:35 .
,
 wordt verbroken; Of, terneder gesmeten, of verpletterd, en zo in het volgende. Zie Isa 7:7 .
,
 allen gij, Hebreeuws, alle verheden des lands, of der aarde.
,
 omgordt u, Te weten met uw harnas en zwaard, dat is, bereidt u ten oorlog.
,
 doch wordt verbroken; De zin is: Doet al wat gij kunt, het zal al vergeefs zijn, gij zult niets uitrichten, aangezien Immanuel, dat is God, met ons is.
10Beraadslaagt een raad, doch hij zal vernietigd worden; spreekt een woord, doch het zal niet bestaan; want God is met ons!
 Beraadslaagt Te weten, hoe gij het Joodse land zult overmeesteren.
,
 het zal niet bestaan; Gelijk boven Isa 7:7 .
,
 God is met ons De profeet ziet op den naam van Immanuel, den Zoon Gods gegeven, boven Isa 7:14 , en hier vs.8. En hij wil hier te kennen geven dat Christus, die de beschutter en beschermer zijner kerk is, het koninkrijk van Juda beschermen zou, dewijl Hij besloten had uit dien stam zijn menselijke natuur aan te nemen, eer dat al het bestuur ganselijk van Juda weggenomen zou zijn en blijven. Eenigen zetten het over: Want [hier is] Immanuel.
11Want alzo heeft de Heere tot mij gezegd, met een sterke hand, en Hij onderwees mij van niet te wandelen op den weg dezes volks, zeggende:
 een sterke hand, Hebreeuws, met sterking, of aangrijping der hand. Waardoor men kan verstaan de krachtige werking van den Geest Gods in den profeet en degenen, die hem volgen zouden.
,
 van niet te wandelen Dat is, dat ik en de godzalige Joden, de zeden en manieren van doen van dit volk, te weten van het merendeel des volks te Jeruzalem, dewijl het goddeloos is, niet zouden navolgen, mistrouwende de belofte van God, en ons meer verlatende op menselijke dan op goddelijke hulp, gelijk zij doen.
12Gijlieden zult niet zeggen: Een verbintenis, van alles, waar dit volk van zegt: Het is een verbintenis; en vreest gijlieden hun vreze niet, en verschrikt niet.
 Gijlieden Te weten, gij Jesaja en gij allen, die den Heere vreest, zult niet straks zeggen, gelijk de meeste hoop van dit volk; wij willen een verbond maken met den koning van Assyrië tegen die andere koningen, die ons dreigen en kwellen, zich daarop zozeer verlatende, dat zij de belofte van God klein achten, ja versmaden.
,
 dit volk Te weten deze boze ongelovige Joden, die de belofte van God verachten.
,
 een verbintenis; Of, gelijk men nu spreekt: een ligue (verbond).
,
 en vreest gijlieden Dat is, vreest niet hetgeen waarmede zij u zoeken te verschrikken. Of vreest niet gelijk dit volk doet.
,
 hun vreze niet, Te weten van dit volk, hetwelk zeer bevreesd is voor die grote macht dier beide koningen. Zie boven Isa 7:2 .
,
 verschrikt niet Anders: vervaart [de anderen] niet.
13Den Heere der heirscharen, Dien zult gijlieden heiligen, en Hij zij uw vreze, en Hij zij uw verschrikking.
 gijlieden Te weten gijlieden die gelovig zijt en u ganselijk op Gods beloften verlaat.
,
 heiligen, Dat is, dienen, gelijk men schuldig is zulk een heiligen God te dienen, te weten met kinderlijke vreze en vertrouwen, niet twijfelende aan zijne beloften. Dit is te verstaan van den Heere Christus, die hier genoemd wordt de HEERE der heirscharen, van wien wijders in het volgende gesproken wordt.
,
 Hij zij uw vreze, Dat is, Hij is het, dien gij vrezen moet en voor wien gij te verschrikken hebt, als gij Hem vertoornd hebt.
14Dan zal Hij ulieden tot een Heiligdom zijn; maar tot een steen des aanstoots en tot een rotssteen der struikeling den twee huizen van Israël, tot een strik en tot een net den inwoners te Jeruzalem.
 Dan zal Hij De Heere Christus zal ulieden ook heiligen door zijn bloed en Geest, en voorts ulieder eer en troost, toevlucht en bescherming zijn, waarvan het uiterlijk heiligdom een teken was.
,
 den twee huizen Dat is de twee koninkrijken, te weten van Juda en van de tien stammen. Doch versta dit alzo, dat de gelovigen dier beide koninkrijken hieronder niet begrepen zijn.
,
  Israël, Dat is, van het volk Israël.
15En velen onder hen zullen struikelen, en vallen, en verbroken worden, en zullen verstrikt en gevangen worden.
 velen Te weten der Israëlieten.
,
 onder hen Anders: velen zullen aan dezelve, of tegen dezelve, te weten steen of rotssteen, of net en strik. Of, velen derzelven zullen sneuvelen.
,
 vallen, Te weten aanlopende en zich stotende aan dien steen. Want dewijl zij de aangeboden genade des Heeren door ongeloof zouden verwerpen, zo zou hun dezelve tot grotere verdoemenis strekken.
16Bind de getuigenis toe; verzegel de wet onder mijn leerlingen.
 Bind Dit is een vervolg of aanhangsel der woorden Gods, vs.11, en wat hier staat, dat beveelt God, te weten Christus, de Zoon Gods, den profeet Jesaja. De zin is: Dat de getuigenis en de leer, die God liet verkondigen, aangaande zijne genade en bij name van den Messias, allen goddelozen en ongelovigen als een toegebonden, verzegeld en gesloten boek of brief zou zijn, en alleen van die zou verstaan en aangenomen worden, die als zijn ware discipelen, van Hem inwendig geleerd en verlicht zouden zijn door de kracht des Heiligen Geestes. Zie Isa 29:11 , en Isa 54:13 ; Jer 31:34 ; Joh 6:45 .
,
 de wet Of, de leer.
,
 onder mijn leerlingen Anders: onder degenen, die van mij geleerd zijn.
17Daarom zal ik den Heere verbeiden, Die Zijn aangezicht verbergt voor het huis van Jakob, en ik zal Hem verwachten.
 Daarom zal ik Te weten, omdat de Heere tot mij gesproken heeft, enz. vs.11. Alsof hij zeide: Ik wil vast op den Heere staan, en mij op zijne beloften zekerlijk verlaten.
,
 Die Zijn aangezicht Dat is, die, rechtvaardiglijk vertoornd zijnde, zijne weldadigheid den goddelozen Joden ontnomen heeft, terwijl Hij hen straffen wil.
18Ziet, ik en de kinderen, die mij de Heere gegeven heeft, zijn tot tekenen en tot wonderen in Israël, van den Heere der heirscharen, Die op den berg Sion woont.
 Ziet, Dit zijn de woorden van Christus, [gelijk klaarlijk blijkt uit Heb 2:13 ] ; die hier den profeet troost en versterkt tegen den haat der boze mensen, met zijn eigen voorbeeld, alsof Hij zeide: Wedervaart mij zelfs die schande in mijn persoon, in de bediening van mijn leerambt, zo laat het u, o Jesaja, geen wonder geven dat u smaad en spijt wordt aangedaan.
,
 kinderen, Te weten, die uit God geboren zijn, die naarstiglijk mijn woord horen en betrachten.
,
 de HEERE Dat is, God de Vader, verwekkende in hen door mijne predikatie en de werking van den Heiligen Geest het geloof en gehoorzaamheid.
,
 gegeven heeft, Te weten om te onderwijzen en te verlossen, Joh 6:37 , en Joh 17:12 . Want hier spreekt Christus.
,
 zijn tot tekenen Dat is, velen hebben een afkeer van ons en haten ons, omdat hunne goddeloosheid door ons gestraft wordt.
,
  in Israël, Dat is, onder de Israëlieten.
19Wanneer zij dan tot ulieden zeggen zullen: Vraagt waarzeggers en duivelskunstenaars, die daar piepen, en binnensmonds mompelen; zo zegt: Zal niet een volk zijn God vragen? zal men voor de levenden de doden vragen?
 Wanneer Dit zijn nog de woorden Gods tot Jesaja en tot de godvrezende Joden.
,
 zij dan Te weten, de ongelovige Joden, of Jeruzalemmers.
,
 tot ulieden Te weten tot u, Jesaja en tot andere godzaligen, die in den waren God geloven.
,
 Vraagt Te weten, hoe gij en wij van de vijanden zullen verlost worden. Zie van de waarzeggers Lev 19:31 , en Lev 20:6 .
,
 piepen, Of, kirren.
,
 binnensmonds Of, popelen; dat is, die hunne voorzeggingen met een duistere, onverstaanbare stem voortbrengen.
,
 Zal men De zin is: Zullen zij, die leven, voor zichzelven den doden vragen, gelijk Saul gedaan heeft, 1Sa 18:11 ? Hij wil zeggen dat zulks den kinderen Gods geenszins betaamt. Anders aldus: Vraagt niet een volk zijnen goden? voor de levenden de doden? verstaande dat het zij ene bestraffing van de ongerijmdheid der afgodendienaars, die den doden afgoden vragen tot voordeel van de levenden.
20Tot de wet en tot de getuigenis! zo zij niet spreken naar dit woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben.
 Tot de wet Dat is, tot de boeken van Mozes. Zie Luk 16:29 .
,
 de getuigenis Dat is, tot de openbaringen, die God den profeten gedaan heeft; te weten, zal men gaan om te vragen.
,
 Zo zij niet Dat is, indien zij Mozes en de ware profeten niet willen horen en zich naar hunne leer schikken.
,
 geen dageraad Of, geen licht. Het Hebreeuwse woord betekent eigenlijk den dageraad; dat is het aanbrekende licht, als de zon begint op te gaan, hetwelk meer schemering dan dag is. Dat is, zij zullen het hemelse licht en het rechte verstand der verborgenheden van God, alsook zijner genade, niet deelachtig worden; maar met allerlei geestelijke en lichamelijke ellenden gestraft worden. Zie Job 18:18 ; Psa 84:12 . Anders: [zo is het] omdat er geen dageraad bij hen is. Anders: zo niet, laat hen naar dat woord spreken, dat geen dageraad heeft; dat is, die het woord der profeten verachten en alzo doen blijken dat zij geen hemelse verlichting hebben, laat die spreken naar het woord der waarzeggers of duivelskunstenaars.
,
 zullen hebben Hebreeuws, bij hem, of in hem; dat is, bij geen van hen allen. Hij spreekt van al de goddeloze Israëlieten als van een geheel. Alzo ook vs.21,22.
21En een ieder van hen zal daar doorgaan, hard gedrukt en hongerig; en het zal geschieden, wanneer hem hongert, en hij zeer toornig zal zijn, dan zal hij vloeken op zijn koning en op zijn God, als hij opwaarts zal zien;
 En een ieder Te weten omdat zij den raad Gods niet willen volgen.
,
 daar doorgaan, Te weten door het land van Juda en Israël hulp en troost zoekende. Het schijnt dat dit moet gepast zijn op de tijden van den koning Zedekia, toen de stad Jeruzalem van de Chaldeën is ingenomen. Zie 2Ki 25:6-7 .
,
 vloeken Te weten omdat Hij hen niet beschut noch beschermd heeft.
,
 op zijn God, Te weten omdat Hij hen niet verhoord heeft, als zij Hem, op hunne wijze, aangeroepen hebben, namelijk door offeranden en beeldenverering. Anders: op zijne goden.
,
 als hij opwaarts Anders: en opwaarts zien; te weten, of hun enige hulp van God zou komen. Doch dit omhoog zien zou niet komen uit geloof, maar uit ongeduld, en door den uitersten nood daartoe gedrongen zijnde; gelijk 2Sa 22:42 .
22Als hij de aarde aanschouwen zal, ziet, er zal benauwdheid en duisternis zijn; hij zal verduisterd zijn door angst, en voortgedreven door donkerheid.
 Als hij Anders: ook zal hij de aarde aanschouwen, en ziet, enz.
,
 hij zal verduisterd De zin is: Waar hij zich keert of wendt, hij zal hulp noch troost vinden.
Copyright information for DutSVVA